We gingen wandelen, zij en ik. Zij is zeker vijftien jaar jonger dan ik. We praten normaal gesproken over werk, over het najagen van dromen en over het onderhouden van relaties. We doen dat wandelend omdat ik er nu eenmaal van houd om dat wandelend te doen. Officieel heet het coaching, maar inofficieel zijn het twee mensen die samen in het zelfde tempo lopen, starend naar de horizon. Dat praat en luistert makkelijk. De wereld is groot als je wandelt met je kin omhoog. De weidsheid van de Maas, de te zwaar beladen schepen die toch hard lijken te gaan, de oude hoge bomen in het Euromastpark, de zeilschepen in de haven – die welliswaar voor anker liggen maar ook zo kunnen afmeren naar onbekende bestemmingen – houden allemaal een belofte in. De belofte dat er een toekomst is, een morgen, een betere tijd. Niet alleen laden je visuele zintuigen op, maar ook je geest krijgt ruimte om te dwalen en te dromen en om in perspectief te plaatsen. Nu liepen wij daar.
What’s new? vroeg ik. “Ik ga dood”. Ze zei het droog en rustig, zonder emotie. Mijn rechtervoet weigerde dienst en zette zich niet voor mijn linkervoet. De wandelgang haperde. Die van haar niet. Ze stond ineens een meter voor me. Geduldig deed ze een stap naar achteren. Mijn mond opende zich om wat te zeggen maar ook mijn hersenen weigerden dienst. Ik staarde haar aan, zij staarde naar de horizon. Wat zeg je dan? “Laten we lopen” zei ik. “Goed”, zei zij. En we liepen. Nergens tranen. Die van mij zaten nog verpakt in een loden vat van tien kilo, rustend op mijn borst. Waar die van haar waren weet ik niet. Als je zittend praat pak je misschien dan even een hand beet, of je legt je hand op een arm of been. Maar lopend houdt dat tegen. Ik had geen woorden even. Zij zei ook niets. We liepen het park in. Mijn hand dwaalde af naar waar haar hand moest zijn en vond deze. Ze greep hem stevig beet. Vier nagels zetten zich vast in de binnenkant van mijn vier vingerkootjes en omgekeerd zetten mijn vier nagels zich vast in haar vier vingers. Fijn dat het daar even pijn deed. Plaatselijk. Daarna werd het de standaardgreep en hand in hand liepen we het park in. Het voelde passend.
“Hoe en wat?” vroeg ik.
Zij vertelde het hoe en wat.
“Wie heb je het allemaal verteld?” vroeg ik.
“Nog niemand, zei ze, ik wilde eerst met jou praten”
“Waarover?”
Ze stopte. Ik stopte. De handen gingen los. Ze keek me aan.
“Ik wil weten hoe ik het het beste mijn moeder kan vertellen, zei ze, jij bent ook moeder. Misschien kan je me helpen?”
Het loden vaatje vol tranen, wat op mijn borst had gelegen, werd schuin boven mijn hoofd gehouden door onbekende hand. Er sijpelden niet te stoppen tranen over mijn wangen. Ook bij haar, zag ik. Daar stonden we dan, onder zo’n grote boom. Schuilend, want het regende. Een prettige bijkomstigheid want dat scheelde toeschouwers. We misten allebei de concentratie om daar ook nog op te letten. In een flits schoot Byron Katie door me heen met haar vier vragen over een nare kwestie in je hoofd. Haar eerste vraag is: is het waar? Haar tweede vraag is: is het écht waar? Haar derde vraag: hoe voel je je als je dit gelooft? En haar vierde vraag: Wie ben je zonder deze gedachte? hebben mij vaak gerustgesteld. Op de meeste kwesties antwoord je bij vraag 2 met “nee”, omdat het vaak aannames betreft die dwars zitten. En zelden weet je de aannames zeker. En nog meer zeldzaam zijn de aannames kloppend. Bijna alle coaching is gericht op het aan de kaak stellen van aannames. Maar deze kwestie was een feitelijke kwestie. Vraag 1 en 2 zouden worden beantwoord met een ja. Er viel niets aan de kaak te stellen. Er viel geen mooi verhaaltje van te maken. Dit was simpelweg een drama.
“Ik weet even niet wat ik moet vragen of zeggen” zei ik. We wisselden zakdoekjes uit.
“Laten we lopen”, zei zij. De dappere.
We liepen en zeiden niets. Mijn hersenen ratelden. De tijd tikte door. Idioot kostbare tijd. We passeerden caféetjes. Ze stopte bij één.
“Jij houdt toch van wijn?” vroeg ze.
“Nu? vroeg ik, de mannenmanier?”
“Vind je het erg?” vroeg ze
Ze lachte. Zelfs haar ogen deden mee. Ze zag er zo fucking springlevend en gezond uit…
“Kom op, zei ik, we bestellen een fles”
Yolo.