Ik ben er. Daar waar ik wilde zijn. Dit keer is het in het land van de Zulu’s. Hun heiligdom. En heilig – in de zin van uitzonderlijk, zuiver en volmaakt – is het. Vanmorgen werd ik wakker van de zon die onder mijn gordijnen doorkroop. Het was half zes. Toen ik ze opendeed zag ik precies waar ik tot voor gisteren alleen maar van kon dromen wat hier zou zijn. Precies waar ik voor kwam. Schoonheid. Overweldigende schoonheid.
Op zo’n vijftig meter afstand stonden ze: vader, moeder en baby neushoorn. Op de achtergrond daarvan graasde een groep wildebeesten. Daarnaast een kudde struisvogels. Er kwam een gemsbok voorbij en één van de honderden impala’s. Er zongen vogels die ik niet kende en bij het water aan de overkant stond een buffel. Een gekko verplaatste zich over mijn plafond. Kleren aan, boots aan, rennen; naar buiten! En daar liep ik dan met ongekamde haren, ongepoetste tanden, een half loslatende pleister zonder sok in bergschoenen. Als enige mens in de weidsheid van gras, acaciabomen en wilde dieren. De neushoorn stopte met grazen toen ik op dertig meter naderde. Hij snoof. Als je leest over neushoorns, dan lees je iets als “ze kunnen chagrijnig worden als je ze te veel en te dichtbij benadert”. Wat houdt dat in dan; neushoornchagrijnigheid? Voor de zekerheid stond ik stil en keek hem aan, denkende aan het Gouden Boekje met de titel “Cornelis de Neushoorn” wat ik altijd voorlas voor de meisjes die in een vorig leven nog klein waren. Cornelis had een bril nodig anders viel hij mensen aan. Een chagrijnig beest, die bovendien bijziend was of chagrijnig omdát hij bijziend was. Ik denk dat er een causaal verband was maar zeker weten doe ik het niet meer. Wellicht is zo’n gouden boekje toch gebaseerd op een oude volkswijsheid? Het was in ieder geval het Cornelis-verhaal waardoor ik stilstond. Hij snoof hard want ik kon het horen op die afstand.
Het maakte voor de foto niet uit. Mijn Iphone hield er na een paar foto’s mee op waardoor ik de schoonheid niet langer in beelden kon vangen. Ik had de camera, mijn Canon met goede lens voor dit soort fotografie, op tafel in Rotterdam laten staan. Het was niet het enige wat ik vergeten was. Ik ben ook mijn zonnebril, een pet en een goede stekker voor dit land vergeten. Een wereldstekker is hier onbruikbaar. Ik heb wel wat zinloze zaken bij me gelukkig om weer evenwicht in de situatie te brengen, zoals twee mooie jurkjes, een föhn en lippenstift. Ik weet nu al dat deze onaangeraakt in mijn koffer blijven.
Eenmaal terug op het terras van mijn huisje – waar ik om half zeven ’s morgens al aan de koffie zat met mijn toet in de best wel hoogstaande zon – kwam er tussen het hoge gras een schurfterige beigekleurige kat met lichtblauwe ogen op me afgelopen. Hij leek me een Karel. Ik riep hem. Hij versnelde luid mauwend zijn pas. Duidelijk een bevestiging dat hij inderdaad Karel heet. Tien minuten later zat hij op schoot, zijn vieze klauwtjes in mijn blote knieën zettend, zijn kopje met vechtwonden in mijn hand drukkend. Mijn smetvrees smelt als sneeuw voor de zon zodra het een kat betreft. Of welk dier dan ook. Thuis is werkelijk “a state of being”. Een plek waar even alles klopt en alles is wat het moet zijn. Thuis is nu even hier. Op deze volmaakte plek; met Karel naast me, wildebeest voor me en ongereptheid rondom me. Een plek om te schrijven. Morgen ga ik schrijven. Een blog.