Ik ben op vakantie in Thailand. We hebben een motor. Het opstappen is altijd een klimmetje op zich. Ik zit hoog achterop, op een motor die op zichzelf al te hoog is voor me. Het vereist dus een haarspeldbochtsprongetje; even in het luchtledige om vervolgens zo gelijkmatig mogelijk op een kokend heet zwart nepleren zadel neer te komen. Tuurlijk, met een lange broek kan je een schuivertje maken maar een lange broek en 35 graden zijn ook geen vrienden.
Onder mij een eveneens kokend hete uitlaat die zich graag vast wil schroeien aan mijn kuit. Ik zit met benen die wijder zitten dan in welke yoga vlinderstand ooit.
De motor trilt onder me in de bergen, we rijden op nieuwe wegen zonder potholes, terwijl voor ons de hellingen opdoemen. Steil, als een muur van asfalt die zich voor ons uitstrekt. De ruiter van het zwarte paard gooit het gas gaat open en ik word in de zetel van de zwaartekracht gedrukt. Mijn ongetrainde core moet wel in actie komen, zij het met tegenzin. Er is geen rugsteun en wel een rugtas op m’n rug, die me extra het gevoel geeft dat ik straks een ongeplande achterwaartse salto ga maken. Alsof ik in een achtbaan zit zonder beugel, zo voelt het af en toe.
Natuurkunde van lang geleden kwam in me op. De derde wet van Newton zelfs: voor elke actie is er een gelijke en tegengestelde reactie. De motor duwt vooruit, de berg duwt terug, en ik? Ik moet ergens blijven in dat krachtenveld.
Bovenaan de helling komt er even ademruimte van de strijd tegen de natuurwetten. De afdaling is stukken prettiger.
In mijn praktijk zie ik precies hetzelfde krachtenveld. Neem Laura en Tom. Ze houden van elkaar, dat staat buiten kijf. Maar liefde alleen is niet genoeg. Tom wil vrijheid. Hij wil reizen, de zeven zeeën bevaren, de hoge bergen zien en beklimmen, de droge woestijnen voelen, de vissen onder hem zien zwemmen. Zijn hele leven heeft hij gedroomd van steeds meer avontuur, en nu hij bijna vijftig is, voelt hij de tijd wegglippen. Het is nu of nooit. Hij heeft een plan. Een lange reis, misschien wel een paar jaar. Zonder haar.
Laura laat het. Tegenhouden heeft geen zin. Ze gaat haar eigen pad wel volgen, zegt ze. En dat besluit maakt beiden onrustig en verdrietig.
Dat was lang niet altijd zo. Er waren tijden dat ze probeerde vast te houden en zelfs mee te gaan. Maar nooit was de reis spannend en leuk genoeg voor Tom. De lach die op zijn gezicht hoorde te verschijnen, en waarop door haar gewacht werd, bleef weg. De onrust nam eerder toe bij Tom. Er moest altijd iets; meer en beter en langer en echter. Op pad. Niet zitten. Geen stilstand. Geen herhaling. Als ie dat wel deed, dan werd-ie somber.
Tom is vermijdend gehecht. Van jongs af aan heeft hij geleerd dat hij niets van anderen hoeft te verwachten. Hij heeft zichzelf grootgebracht in de wereld. Geen hulp nodig, geen afhankelijkheid, alles “gewoon” zelf doen. Hij heeft zich aangepast – zoals Terry Real het noemt, zijn zogenoemde adaptieve kind heeft een manier gevonden om te overleven. Zelfstandig, perfectionistisch, altijd in controle. Alleen desnoods.
Laura groeide op met een onvoorspelbare ouder. Zij leerde focussen op de ander om stemmingen te peilen. Ze leerde zelfstandigheid om niet lastig te vallen. Bij gebrek aan zorg leerde ze haar eigen emoties reguleren door zich terug te trekken en in haar eentje te huilen. Ze leerde klappen opvangen en flexibel zijn. Ze leerde veerkracht.
Ze kreeg de opdracht als kind om rekening te houden met anderen, om aan te passen, om te slikken, om liever te zijn. Zonder dat geen liefde. Ze kreeg een afkeer van mensen die niet goed voor zichzelf konden zorgen, die andere mensen nodig hadden voor hun emotieregulatie. Maar ze wilde ook liefde. En zo werd haar adaptieve kind geboren. Ze zou zich verder ontwikkelen tot ze het meest onmogelijke mens kon begrijpen en helpen, want met empathie en compassie komt een mens ver dacht ze. Niet de “survival of the fittest” maar de “survival of the kindest”. Als je zorgt voor, dan krijg je liefde.
Op compassie houdt een mens het lang vol. Maar niet eeuwig. Elke aanpaste-kind-modus put op den duur uit. Het is niet in balans. Het is niet volwassen.
Ergens in hem zit ook zijn primitieve kind. Het deel dat zich diep van binnen verlaten voelt, maar dat nooit zal toegeven. Hij wil vrijheid, maar hij wil niet verliezen. Hij wil reizen, maar hij wil een thuis dat op hem wacht.
Diep in haar zit ook haar primitieve kind. Het kind wat woordenloos en machteloos is vaak. Wat huilt in protest maar niets zegt. En zo duwt ze weg en wordt ze alleen gelaten. Precies wat ze niet wil.
Laura’s oude patroon en wens was gestoeld op een verlangen naar verbinding. Hoe meer hij afstand nam, des te machtelozer zij zich ging voelen. Ze ging zien dat ze zichzelf kwijtraakte in die strijd, net als Thom die niet langer wilde pleasen. Hun liefde is nog steeds daar, maar hun oude overlevingsmechanisme van het aangepaste kind willen ze loslaten. Tom pakt zijn tas. Laura huilt.
Op de motor heb ik geen keus. Als ik wil blijven zitten, moet ik meebewegen met de krachten, niet ertegen vechten maar de core sterk houden. In relaties is dat precies zo. Je kunt niet blijven trekken zonder dat de ander zich losrukt. Je kunt niet blijven duwen zonder dat de ander uiteindelijk uit je handen glipt.
Misschien is dat wel de grootste les. Niet vechten tegen de natuurwetten van liefde en verlangen, maar ze begrijpen. Meebewegen. Kijken wat er overblijft als niemand meer duwt. Want soms, pas als je stopt met vechten, zie je waar je echt wilt zijn. Of ben je waar je hoort te zijn.