Er zijn hier sociale regels. Overal zijn regels dus ook hier, in New York. In de metro hangt een bordje – ik denk voor toeristen – met wat uitleg over het menssoort hier. “People in New York have a PHD in minding their own business”. Dat is te zien. Je kunt in de rij voor de kassa staan achter een man met een Chewbacca-masker in een ski jack, een oranje lange plooirok en roze sokjes (echt gebeurd, hier op Fifth ave.) en niemand voor of achter Chewbacca kijkt ook maar één seconde op van zijn/haar telefoon of van het gesprek waar ze in verwikkeld zijn. Men praat gewoon door, kijkt om zich heen en ook bij de kassa wordt er geen opmerking gewijd aan de opmerkelijke outfit. Speciaal voor mensen die hier niet zijn opgegroeid is er een hashtag om je verbazing over dit soort dingen te uiten: #onlyinnewyork. Rode stoplichten voor voetgangers worden gezien als een – meestal slecht – advies, wat New York-ers massaal negeren. Ze negeren zoveel. Het is erg afwijkend om onbekende mensen op straat of in de lift te begroeten. Als je dat wel doet – zoals ik in de lift van het appartement omdat ik dat nu eenmaal gewend ben bij oogcontact – vertrekt niemand een spier in zijn/haar gezicht. Maar ook zoekt niemand medestanders om blikken mee uit te wisselen over hoe raar dit is. Het mag wel. Ik word gewoon teruggegroet en daarna gaan ze allemaal weer door met “minding our own business”. Goeie stad.
De schaduwzijde van leukheid ontmoette ik in Harlem, ter hoogte van 125th street bij Lexington Ave. Dit is voor mij de meest dichtbijzijnde subway. De handigste ook. De rechtstreekse snelle verbinding met het hart van Manhattan. Harlem heeft een prachtkant die ik soms oploop; brede lanen met oude bomen en Brownstone huizen. Vanmorgen toen ik ‘de goede kant opliep’ scheen de zon vol in mijn gezicht, zong Frederique Spigt in mijn oor en rende er een basketballend kind met me mee op de kilometers lange 121th street. Ik zou hier dolgraag wonen. Maar Harlem heeft ook een andere kant die begint vlak voor het net genoemde metrostation. Daar ligt overal vuilnis en troep op straat, waar mensen vervolgens óp liggen. Ze lijken zijwaarts op omgevallen want ze hebben niet de vertrouwde houding van “slapen”. Ze bewegen niet en toch loopt iedereen er tussen- en omheen in de negeerstand dus ik neem aan dat dit het gewone straatbeeld is? Ik zie zieke mensen, kreupele mensen, mensen met wonden, mensen met kapotte kleding, zwervers en hoodies, mensen in rolstoelen die voorovergeklapt in hoekjes van de metro worden gestald. Een zo’n rolstoeler zit naast de trap. Om hem heen liggen uitwerpselen en is alles nat (urine?). Naast hem staat al twee dagen een onaangeraakte beker cola. Ook van hem twijfel ik of hij nog leeft. Maar erbij stilstaan lijkt me geen optie. Er wordt geschreeuwd, overal, en geroepen. Naar elkaar en in telefoons. Er wordt beetgepakt en geruzied. Het wemelt er van de mannen; vrouwen zie ik nergens. Er wordt geregeld bijna tegen me op gelopen. Ik probeer in een soort gelijkmatige pas te blijven bewegen. Op mijn doel af. Blik vooruit. Niemand aankijken. Als ik wel eens even om me heen kijk omdat ik toch met een rugzak met laptop/telefoon/geld erin loop – duidelijk de meeste bezittingen van iedereen daar – lijkt het alsof iedereen door me heen kijkt. Lege blikken of gewoon het “minding their own business”, wat ook hier van toepassing is. Ik voel me niet beloerd. Toch voelt het niet fijn. Niet alleen vanwege de mensonterende omstandigheden die me een kramp in mijn buik geven als ik het toesta om het tot me door te laten dringen. Maar ook omdat ik me daar voor het eerst van mijn leven een keer een minderheidsgroepering voel. Ik ben de enige van mijn kleur. Mijn haar lijkt licht te geven. Ik voel me echt zo verschrikkelijk opvallen. Zo blond. Zo blank. Zo vrouw. Zo rijk.
Ik vroeg aan mijn Airbnb host, met wie ik inmiddels een prima verstandhouding heb – alle noten zijn kraakbaar, ook harde – of zij ook wel eens twijfelde of sommige van de raar liggende mensen tussen het vuilnis nog wel leefden. Ze knikte. Drugs, zei zij. Op 124th Street zit een afkick kliniek voor crystal meth verslaafden. Er wordt methadon uitgedeeld. Het is dus een soort perron nul, maar dan op z’n New Yorks waar alles tot de macht tien is in vergelijking met Rotterdam; de schoonheid maar ook de rauwheid.
Gisterenavond nam ik de snelle verbinding omdat ik geen zin meer had in lopen. De metro die “downtown” begon en zich langzaam opwerkte richting Harlem en de Bronx, liet op 86th Street alle blanke mensen uitstappen. Ik kan zitten. Tegenover mij zit een meisje. Een jaar of elf/ twaalf oud, schat ik in. Ze staart me aan. Ik glimlach naar haar en ze glimlacht terug. In haar hand heeft ze MacDonaldszakje en ze heeft duidelijk honger. Steeds ruikt ze even aan het zakje en kijkt erin. Ik kijk of ik iemand zie die bij dit kind hoort. Het is elf uur ’s avonds; met wie is ze? Met niemand zo te zien. De metro werkt zich op omhoog, richting Harlem in eerste instantie. Er liggen twee mensen in het metrotoestel zelf inmiddels. Ze hebben een plastic flesje met een vreemd goedje in hun hand. Ze kijkt er niet naar. Ik weet door steeds andere routes te nemen hoe de straten – waar de metro stopt – eruit zien rond deze tijd. En ik hoop steeds dat ze eruit gaat omdat de buurt niet beter maar slechter wordt. Maar ze blijft zitten, net als ik. Ik wil er eigenlijk eerder uit dan die 125th street maar ze blijft ook bij de laatste stop ervoor zitten. Ik twijfel. Wat te doen? Ze gaat er toch niet uit op die vreselijke halte? Niet dat ik bang ben dat haar direct wat gebeurt maar zulke dingen hoeft zo’n kind toch allemaal niet te zien? Wat gebeurt er eigenlijk met kinderhersenen die hele nare dingen zien, waar ze niet al te veel van begrijpen? De schietpartij in Nieuw Zeeland en in de Utrechtse tram… Hoe verwerken kinderen die beelden?
Hoe is het om – in haar geval – over mensen heen te stappen die er morsdood uitzien? Ze zal zich wel afsluiten op een of andere manier voor de narigheid. Ze wel een manier van coping hebben gevonden. Ik wil even met haar praten en met haar meelopen, ter afleiding, maar ze glipt weg tussen de mensen. Er wordt tegen haar opgelopen en ze laat haar MacDonaldszakje vallen. Ze grist het van de vieze grond en wurmt zich door alles heen, door stalen draaideuren, de trap met vuilnis op. Op straatniveau zie ik haar nog lopen. De andere kant op dan ik op moet, dieper Harlem in. Ze loopt rustig, hoofd omhoog, blik op oneindig. Ze raakt me meer dan alle mensen met ellende daar bij elkaar. Ze is nog maar een kind. Een klein meisje. Dit is ook New York. Een bijzonder stukje wereld. Zonder lelijkheid geen schoonheid. Ook hier. Die regel geldt overal.
Ik krijgt een appje binnen van Gregory als ik de laatste meters afleg. “Are you safe?” I am. Maar de rest van de mensen hier op straat? Voor iedereen die trouwens graag wil weten hoe het is afgelopen (of hoe het loopt) met deze breedgrijnzer uit Joe & the Juice…volgende blog!